De debaters
Jordan Peterson is een zeer controversiële en populair klinisch psycholoog die mensen inspireert tot het maken van fundamentele keuzes in hun leven. Hij lijkt daarbij vooral jonge mannen aan te spreken en heeft een miljoenenpubliek. Ik heb voor het eerst kennis met hem gemaakt toen zijn interview over de salariskloof tussen de geslachten, viraal ging. Ik heb dat beluisterd en ben tot de conclusie gekomen dat deze welbespraakte debater feiten naadloos verweeft met standpunten die neigen naar naturalistische dwalingen en dat uitspraken buiten zijn vakgebied wel de scherpte, maar niet dezelfde zorgvuldigheid hebben als zijn debatvaardigheden. Hij is een fenomeen en Martijn Katan heeft recent een gebalanceerd stuk geschreven over hem. De controverse is merkbaar, aangezien een bezoek aan de UvA te Amsterdam, ophef en protest oplevert onder studenten die hem ‘te’ rechts vinden. En ik maar denken dat de universiteit juist de plaats zou moeten zijn om denkbeelden en ideeën uit te wisselen. Sam Harris is een neurowetenschapper die ik vooral kende van zijn reputatie als Islamcriticus die ik heb leren kennen als gast in de tv-show van Bill Maher. Daar zag ik hoe Harris, die belaagd werd door andere gast aan tafel (Ben Affleck), de Islam ‘mother lode of bad ideas‘ noemde, maar zijn kalmte en waardigheid hield terwijl hij voor intolerant en zelfs voor racist werd uitgemaakt. Harris heeft ook een podcast, waar hij ooit Jordan Peterson te gast had. Geprikkeld door mijn eerste kennismaking met de heren ben ik gaan luisteren. Ook toen was het duidelijk dat ze het over veel punten eens zijn, maar op de kernvragen niet nader tot elkaar kwamen. Dit leidde uiteindelijk tot dit monsterdebat waarin vooral de goede intentie van de deelnemers opvalt, die zich richten op waarheidsvinding in plaats van hun gelijk halen. De moderators hebben tijdens het debat eveneens interessante bijdragen geleverd, maar omdat ik vooral geïnteresseerd ben in de kernvragen zal ik ze niet verder introduceren en overgaan op een impressie.
Impressie
Het debat begon met een Rogeriaanse invalshoek waarbij de een het uitgangspunt van de ander probeerde te formuleren. Het draait namelijk om waarheidsvinding en debatteren over een standpunt (van een ander) dat je niet begrijpt, biedt geen goede start. De heren hadden ook elkaars boeken gelezen ter voorbereiding van het debat en ik moet bekennen dat ik daar nooit tijd in gestoken heb. Het is dus best mogelijk dat daar nog nuances in terugkomen die onbesproken zijn geweest. Peterson debatteert met hoge energie en vaak ook hoogdravend, terwijl Harris veel meer rust had en meer vragen. Peterson onderbreekt ook veel vaker en niet alleen diegene waarmee hij debatteert, maar ook het publiek als hij vindt dat ze om de verkeerde redenen reageren. De vragen van Peterson werden ook bijna altijd ingeleid met een flinke woordenstroom die veel weg had van een complete speech, alvorens hij veel ervan samenknoopte tot een vraag. In de eerste twee van de vier debatten werd veel tijd uitgetrokken om elkaars standpunten beter te begrijpen. De verwondering bekruipt mij dan ook dat het kennelijk mogelijk is, om in een tijd waar soundbites en memes regeren, een miljoenenpubliek te trekken voor een dergelijk bijna eindeloos format. Niet alleen voor het debat dat 8 uur duurde, maar ook voor de podcasts via het internet waar de klok geen rol lijkt te spelen, die wel kijk- en luistercijfers halen die zich kunnen meten met primetime televisierecords. In debat 3 en 4 begonnen de heren steeds meer hun standpunten te beargumenteren, waarbij duidelijk is dat Peterson neigt naar het Judo-Christendom als een basis voor het moreel fundament, terwijl Harris erkent dat er ook waardevolle stukken zitten in religieuze teksten, maar die zeker niet beschouwt als een exclusieve, originele of richtinggevende bron van wijsheden. Peterson ontwijkt meerdere malen de vraag of hij gelovig is en laat deze tijdens het hele debat onbeantwoord. Ik vind het niet heel belangrijk, maar het viel mij op. Harris kiest voor de ratio en wetenschap als basis voor ethische afwegingen en beiden wijzen het nihilisme af, een filosofische stroming die het concept moraal in de ban doet. Tijdens ondervraging van Harris door Peterson, bleek het moeilijk om een goede definitie te vinden voor kwaad en belangrijker nog of er zoiets is als universeel kwaad. Mijn interpretatie daarvan is een daad of situatie die slecht wordt bevonden in all tijden en in alle culturen. Beide heren zijn het erover eens dat het bestaat en dat er zoiets is als een gradatie van kwaad. Ik zal verderop een poging wagen om tot een definitie te komen. Mijn impressie is niet meer dan een impressie en mogelijk niet eens een goede representatie van het debat. Ik ben een Peterson, noch een Harris kenner, maar houdt mij beroepsmatig bezig met het morele fundament en moreel excelleren als onderdeel van vitaliteit.
Het debat in 4 delen
Universeel kwaad
Religie
Ik ben zeer oppervlakkig bekend met de Islam, maar ik heb structureel tijd gestoken in het Christendom en het Boeddhisme. En laat ik meteen de knuppel in het hoenderhok gooien, ik zie religie helemaal niet als een goede basis voor een moreel fundament. In de Koran staat ondubbelzinnig dat je mensen moet verminken en doden bij diefstal, vreemdgaan, etc. De Bijbel heeft het over stenigen en gedoogt slavernij in zowel het oude als het nieuwe testament. Het is heel duidelijk inperking van de basisbehoeften. De Amerikaanse burgeroorlog is met dit soort teksten verantwoord, omdat men in het Zuiden het houden van slaven kon rechtvaardigen op basis van de Bijbel. De inquisitie tijdens de Middeleeuwen, waarbij massa’s zijn vervolgd, gemarteld en gedood, is eveneens te rechtvaardigen met passages uit de Bijbel. Het Boeddhisme lijkt van de drie nog het meest aaibaar, maar ook dat is dogmatisch met de vele rigide regels, het is ook nog eens vrouwonvriendelijk om over de rancuneuze (keer)zijde van het concept karma maar te zwijgen. Dan heb ik het niet eens over de potentiële nadelen van meditatie en het concept van mindfulness, waarmee je niet-oordelend de afgrond in kan duiken. Het Judo-Christendom dat na de Tweede wereldoorlog populair werd, gaat uit van het gegeven dat Joden en Christenen dezelfde god aanbidden, maar is feitelijk meer een culturele omschrijving dan een religie. Het beschrijft waarden en normen die ooit dominant waren op het Noordelijk halfrond, maar onder druk staan van de tijdsgeest. Niet alleen door migratieproblematiek, zoals de politicus Geert Wilders graag stelt, maar ook bijvoorbeeld door emancipatie. In het nieuwe Testament van de Bijbel staat onomwonden dat de vrouw moet zwijgen in de kerk. Ik heb daarover met meerdere voorgangers gesproken en ik kan je verzekeren dat het vertrouwen in de Bijbel als moreel kompas niet toenam als gevolg van deze gesprekken. Ook Harris loopt tegen dit soort passages aan in de Bijbel en Peterson stelt in het debat dat je de Bijbel als geheel moet lezen en niet alleen stukjes. Dat heb ik echter gedaan en – spoiler alert – dit wordt echt niet beter. Die tijdsgeest is een probleem op zich om verschillende redenen. Peterson speelt in op de onzekerheid en stelt dat de exodus uit de kerk heeft geleid tot moreel verval. Je kunt dat toeschrijven aan de ontkerkelijking, maar die stelling is een ‘confounding’ nachtmerrie. De afgelopen 100 jaar is er mogelijk meer veranderd dan in de vorige drie millennia bij elkaar. Het is veel aannemelijker dat de kerken zolang stand hebben kunnen houden, omdat het voor een groot deel een cultureel fenomeen is dat geïntegreerd is in de maatschappij of dat religie zelfs het product is van een cultuur in plaats van andersom. De globalisering maakt cultuur meer fluïde, waardoor de poten onder de religie worden weggeslagen. Als religie in alle tijden het moreel noorden zou moeten duiden, dan zou het ook nu stand moeten houden. Maar de wereld verandert en de Bijbel heeft geen duidelijk antwoord op de voorheen genoemde vrouwenrechten of het bannen van slavernij. De reden waarom het niet mee kan met de tijd is dat men in religie uitgaat van deductie. Er is een waarheid en die heeft een eeuwige houdbaarheid, zoals we dat graag zien in de wiskunde. Dit gaat echter voor veel zaken niet op. Isaac Newton schreef in 1675 “Als ik verder heb gezien dan anderen, dan is dat omdat ik op de schouders van reuzen stond“. Daarmee erkent hij het werk van zijn voorgangers, maar voegt daar toch iets aan toe, waardoor het leidt tot verbetering. Het is de inductieve aanpak, waarbij de uitkomst niet van te voren vaststaat. In religie is het toch lastig, zo niet heiligschennis, om het woord van een god te verbeteren. Het onwrikbare idee van een eeuwige waarheid, zoals dat in religie wordt gepropageerd met geschriften die niet meer geüpdatete worden, staat op gespannen voet met de enorme vooruitgang die we geboekt hebben met een inductieve aanpak. Religie heeft niet kunnen voorkomen dat geboortegolven een slachtpartij werden, omdat baby’s onnodig stierven bij gebrek aan medische kennis. Alles bij elkaar heeft Peterson mij niet kunnen overtuigen van de noodzaak van religie als bron van ethisch handelen. Het standpunt van Harris dat compleet normale mensen na bekering de meest afschuwelijke daden kunnen plegen, omdat het geschrift dit voorschrijft, verklaart zijn aversie. Dit betekent echter niet dat de Koran of de Bijbel automatisch mensen converteert tot moordenaars die het geloof met geweld verspreiden. Aangezien de meerderheid zich helemaal niet bezighoudt met dit soort praktijken, is het duidelijk dat zijn vrees van beperkte waarde is. Er is zowel goed als wel kwaad in religie te vinden en beiden zijn meer correlatief dan causaal. Het betekent dat we ethische richtlijnen in andere bronnen moeten vinden.
Deugden, zeden en archetypen
Conclusie
Het is ontzettend prettig om een debat te zien, waarin deelnemers van elkaar willen leren en daar ook de tijd voor uittrekken. Hoewel er ongetwijfeld kampen zijn in de toeschouwers, koersten de debaters vastberaden op waarheidsvinding af, door te verdiepen in andermans uitspraken in plaats van uit te gaan van de slechtste interpretatie die je kunt verzinnen. De heren hadden mede daardoor meer overeenkomsten dan verschillen in hun standpunten en dit stuk is zeker geen kritiek op Jordan Peterson of Sam Harris, aangezien ik simpelweg te weinig weet van deze heren. Hoewel ik om verschillende redenen genoten heb van het debat, vond ik het weinig bevredigend aangezien de belangrijkste vraag onbeantwoord bleven. Het is om die reden dat ik besloten heb dit artikel te schrijven, zodat ik het kan adresseren vanuit mijn eigen expertise. Het is, zoals ik beschreven heb, mogelijk om vanuit wetenschap kwaad te definieren als het inperken van basisbehoeften en goed als het handelen naar deugden. Dat biedt een moreel fundament zonder gebruik te maken van religie en hiermee heb ik de kernvraag of religie noodzakelijk is voor ethisch handelen, in ieder geval voor mijzelf beantwoord.
- Passage toegevoegd om uit te leggen hoe ik universeel kwaad definieer
- Passages herschreven over hoe religie gefundeerd is in cultuur en met het verdwijnen van de cultuur ook het fundament weggeslagen is van religie, waarmee ik suggereer dat religie het product is van een cultuur en niet andersom
- Peterson, Christopher; Seligman, Martin E. P. (2004). Character strengths and virtues: A handbook and classification. Oxford: Oxford University Press. ISBN 0-19-516701-5
- Ryan, R. M. & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55, 68-78.