Select Page
Sam Harris en Jordan Peterson hebben recent een monsterdebat geleverd van totaal 8 uur, verspreid over 4 dagen en 3 locaties in de wereld. Beiden zijn invloedrijke denkers en auteurs die het op vele punten eens zijn, maar niet nader lijken te komen als het gaat om de rol van religie als basis van een moraal fundament. Ik heb de afgelopen weken het debat via YouTube beluisterd en doe een poging om de kernvragen die uiteindelijk onbeantwoord bleven te adresseren vanuit een vitaliteitsperspectief.

De debaters

Jordan Peterson is een zeer controversiële en populair klinisch psycholoog die mensen inspireert tot het maken van fundamentele keuzes in hun leven. Hij lijkt daarbij vooral jonge mannen aan te spreken en heeft een miljoenenpubliek. Ik heb voor het eerst kennis met hem gemaakt toen zijn interview over de salariskloof tussen de geslachten, viraal ging. Ik heb dat beluisterd en ben tot de conclusie gekomen dat deze welbespraakte debater feiten naadloos verweeft met standpunten die neigen naar naturalistische dwalingen en dat uitspraken buiten zijn vakgebied wel de scherpte, maar niet dezelfde zorgvuldigheid hebben als zijn debatvaardigheden. Hij is een fenomeen en Martijn Katan heeft recent een gebalanceerd stuk geschreven over hem. De controverse is merkbaar, aangezien een bezoek aan de UvA te Amsterdam, ophef en protest oplevert onder studenten die hem ‘te’ rechts vinden. En ik maar denken dat de universiteit juist de plaats zou moeten zijn om denkbeelden en ideeën uit te wisselen. Sam Harris is een neurowetenschapper die ik vooral kende van zijn reputatie als Islamcriticus die ik heb leren kennen als gast in de tv-show van Bill Maher. Daar zag ik hoe Harris, die belaagd werd door andere gast aan tafel (Ben Affleck), de Islam ‘mother lode of bad ideas‘ noemde, maar zijn kalmte en waardigheid hield terwijl hij voor intolerant en zelfs voor racist werd uitgemaakt. Harris heeft ook een podcast, waar hij ooit Jordan Peterson te gast had. Geprikkeld door mijn eerste kennismaking met de heren ben ik gaan luisteren. Ook toen was het duidelijk dat ze het over veel punten eens zijn, maar op de kernvragen niet nader tot elkaar kwamen. Dit leidde uiteindelijk tot dit monsterdebat waarin vooral de goede intentie van de deelnemers opvalt, die zich richten op waarheidsvinding in plaats van hun gelijk halen. De moderators hebben tijdens het debat eveneens interessante bijdragen geleverd, maar omdat ik vooral geïnteresseerd ben in de kernvragen zal ik ze niet verder introduceren en overgaan op een impressie.

Impressie

Het debat begon met een Rogeriaanse invalshoek waarbij de een het uitgangspunt van de ander probeerde te formuleren. Het draait namelijk om waarheidsvinding en debatteren over een standpunt (van een ander) dat je niet begrijpt, biedt geen goede start. De heren hadden ook elkaars boeken gelezen ter voorbereiding van het debat en ik moet bekennen dat ik daar nooit tijd in gestoken heb. Het is dus best mogelijk dat daar nog nuances in terugkomen die onbesproken zijn geweest. Peterson debatteert met hoge energie en vaak ook hoogdravend, terwijl Harris veel meer rust had en meer vragen. Peterson onderbreekt ook veel vaker en niet alleen diegene waarmee hij debatteert, maar ook het publiek als hij vindt dat ze om de verkeerde redenen reageren. De vragen van Peterson werden ook bijna altijd ingeleid met een flinke woordenstroom die veel weg had van een complete speech, alvorens hij veel ervan samenknoopte tot een vraag. In de eerste twee van de vier debatten werd veel tijd uitgetrokken om elkaars standpunten beter te begrijpen. De verwondering bekruipt mij dan ook dat het kennelijk mogelijk is, om in een tijd waar soundbites en memes regeren, een miljoenenpubliek te trekken voor een dergelijk bijna eindeloos format. Niet alleen voor het debat dat 8 uur duurde, maar ook voor de podcasts via het internet waar de klok geen rol lijkt te spelen, die wel kijk- en luistercijfers halen die zich kunnen meten met primetime televisierecords. In debat 3 en 4 begonnen de heren steeds meer hun standpunten te beargumenteren, waarbij duidelijk is dat Peterson neigt naar het Judo-Christendom als een basis voor het moreel fundament, terwijl Harris erkent dat er ook waardevolle stukken zitten in religieuze teksten, maar die zeker niet beschouwt als een exclusieve, originele of richtinggevende bron van wijsheden. Peterson ontwijkt meerdere malen de vraag of hij gelovig is en laat deze tijdens het hele debat onbeantwoord. Ik vind het niet heel belangrijk, maar het viel mij op. Harris kiest voor de ratio en wetenschap als basis voor ethische afwegingen en beiden wijzen het nihilisme af, een filosofische stroming die het concept moraal in de ban doet. Tijdens ondervraging van Harris door Peterson, bleek het moeilijk om een goede definitie te vinden voor kwaad en belangrijker nog of er zoiets is als universeel kwaad. Mijn interpretatie daarvan is een daad of situatie die slecht wordt bevonden in all tijden en in alle culturen. Beide heren zijn het erover eens dat het bestaat en dat er zoiets is als een gradatie van kwaad. Ik zal verderop een poging wagen om tot een definitie te komen. Mijn impressie is niet meer dan een impressie en mogelijk niet eens een goede representatie van het debat. Ik ben een Peterson, noch een Harris kenner, maar houdt mij beroepsmatig bezig met het morele fundament en moreel excelleren als onderdeel van vitaliteit.

Het debat in 4 delen

Universeel kwaad

Het dualistische goed en kwaad is van alle tijden, zo lijkt het en komt terug in geschriften uit verschillende culturen. De vraag die onbeantwoord bleef is of er iets is als universeel kwaad. Het uitgangspunt dat ik hanteer is gefundeerd in de basisbehoeften van de mens. Daar is volop onderzoek naar gedaan en het meeste is ook empirisch getoetst. Het betreft zaken als slaap, autonomie, eten, sociale verbintenis, competentie en beweegvrijheid. Mogelijk dat contact met de natuur daar ook toe behoort, maar dat onderzoek staat nog in de kinderschoenen. Deprivatie van deze basisbehoeften leidt tot een afname van de kwaliteit van leven en heeft vaak nadelige psychologische alswel fysiologische gevolgen. Deze basisbehoeften zijn universeel gebleken en mijn huidig standpunt is gebaseerd op het idee dat inperking van deze basisbehoeften een belangrijk component vormt voor de definitie van kwaad. Het afnemen van iemands slaap of autonomie is dus slecht. De hoeveelheid en intensiteit van deprivatie, zegt iets over de gradatie van kwaad. En natuurlijk kan het een en ander nog in de context worden geplaatst van bijvoorbeeld de intentie, waarmee de inperking wordt opgelegd. Sommigen van deze basisbehoeften zijn subjectief en subjectiviteit werd in een andere context tijdens het debat door Peterson opgeworpen als een bezwaar, waarbij Harris terecht stelt dat subjectief niet minder waardevol is. Feitelijk is ons bewustzijn en daarmee ons subjectieve gevoelsleven de enige realiteit die we kennen en het is best mogelijk dat we net als in de film The Matrix in een simulatie leven, terwijl onze lichamen opgeslagen liggen in een cocon en elektriciteit leveren aan het systeem. Er verandert daarmee niets aan ons leven, zoals we het kennen en ervaren. Het kwaad wordt, wat mij betreft, bepaald door inperking van onze basisbehoeften en hoewel er een relatie is met lijden, is de combinatie niet noodzakelijk voor kwaad. Iemand het leven ontnemen tijdens zijn slaap gaat niet gepaard met lijden, maar heel duidelijk met een permanente en volledige inperking van de basisbehoeften. De mate van inperking en de duur zijn maximaal en daarmee is er duidelijk sprake van groot kwaad. Je kunt dan natuurlijk nog zeker wel een discussie hebben over de rangorde van de basisbehoeften, waarmee je gradatie van kwaad verder kunt verfijnen. Ook is het belangrijk dat ik mijn definitie beperk tot mensen onderling. Ik denk dus dat rationaliteit zeker een basis kan vormen voor ethiek. Ik denk zelfs dat het voorwaardelijk is, veel meer dan empathie, aangezien het klimaat van stammenstrijd ertoe leidt dat men de tegenpartij ontmenselijkt (noem ze ratten, gespuis, verkrachters, het kwaad, etc.) wat leidt tot verminderde empathie. Verminderde of zelfs een gebrek aan empathie, betekent niet dat iemand doden ineens wel ethisch is en daarom hebben we een formelere en rationelere definitie nodig van kwaad. Ik denk dat dit het argument van Harris completeert, maar dat hoeft niet in strijd te zijn met Peterson die bepleit dat religie en het Judo-Christendom in het bijzonder, een goed richtsnoer is voor ethisch handelen.

Religie

Ik ben zeer oppervlakkig bekend met de Islam, maar ik heb structureel tijd gestoken in het Christendom en het Boeddhisme. En laat ik meteen de knuppel in het hoenderhok gooien, ik zie religie helemaal niet als een goede basis voor een moreel fundament. In de Koran staat ondubbelzinnig dat je mensen moet verminken en doden bij diefstal, vreemdgaan, etc. De Bijbel heeft het over stenigen en gedoogt slavernij in zowel het oude als het nieuwe testament. Het is heel duidelijk inperking van de basisbehoeften. De Amerikaanse burgeroorlog is met dit soort teksten verantwoord, omdat men in het Zuiden het houden van slaven kon rechtvaardigen op basis van de Bijbel. De inquisitie tijdens de Middeleeuwen, waarbij massa’s zijn vervolgd, gemarteld en gedood, is eveneens te rechtvaardigen met passages uit de Bijbel. Het Boeddhisme lijkt van de drie nog het meest aaibaar, maar ook dat is dogmatisch met de vele rigide regels, het is ook nog eens vrouwonvriendelijk om over de rancuneuze (keer)zijde van het concept karma maar te zwijgen. Dan heb ik het niet eens over de potentiële nadelen van meditatie en het concept van mindfulness, waarmee je niet-oordelend de afgrond in kan duiken. Het Judo-Christendom dat na de Tweede wereldoorlog populair werd, gaat uit van het gegeven dat Joden en Christenen dezelfde god aanbidden, maar is feitelijk meer een culturele omschrijving dan een religie. Het beschrijft waarden en normen die ooit dominant waren op het Noordelijk halfrond, maar onder druk staan van de tijdsgeest. Niet alleen door migratieproblematiek, zoals de politicus Geert Wilders graag stelt, maar ook bijvoorbeeld door emancipatie. In het nieuwe Testament van de Bijbel staat onomwonden dat de vrouw moet zwijgen in de kerk. Ik heb daarover met meerdere voorgangers gesproken en ik kan je verzekeren dat het vertrouwen in de Bijbel als moreel kompas niet toenam als gevolg van deze gesprekken. Ook Harris loopt tegen dit soort passages aan in de Bijbel en Peterson stelt in het debat dat je de Bijbel als geheel moet lezen en niet alleen stukjes. Dat heb ik echter gedaan en – spoiler alert – dit wordt echt niet beter. Die tijdsgeest is een probleem op zich om verschillende redenen. Peterson speelt in op de onzekerheid en stelt dat de exodus uit de kerk heeft geleid tot moreel verval. Je kunt dat toeschrijven aan de ontkerkelijking, maar die stelling is een ‘confounding’ nachtmerrie. De afgelopen 100 jaar is er mogelijk meer veranderd dan in de vorige drie millennia bij elkaar. Het is veel aannemelijker dat de kerken zolang stand hebben kunnen houden, omdat het voor een groot deel een cultureel fenomeen is dat geïntegreerd is in de maatschappij of dat religie zelfs het product is van een cultuur in plaats van andersom. De globalisering maakt cultuur meer fluïde, waardoor de poten onder de religie worden weggeslagen. Als religie in alle tijden het moreel noorden zou moeten duiden, dan zou het ook nu stand moeten houden. Maar de wereld verandert en de Bijbel heeft geen duidelijk antwoord op de voorheen genoemde vrouwenrechten of het bannen van slavernij. De reden waarom het niet mee kan met de tijd is dat men in religie uitgaat van deductie. Er is een waarheid en die heeft een eeuwige houdbaarheid, zoals we dat graag zien in de wiskunde. Dit gaat echter voor veel zaken niet op. Isaac Newton schreef in 1675 “Als ik verder heb gezien dan anderen, dan is dat omdat ik op de schouders van reuzen stond“. Daarmee erkent hij het werk van zijn voorgangers, maar voegt daar toch iets aan toe, waardoor het leidt tot verbetering. Het is de inductieve aanpak, waarbij de uitkomst niet van te voren vaststaat. In religie is het toch lastig, zo niet heiligschennis, om het woord van een god te verbeteren. Het onwrikbare idee van een eeuwige waarheid, zoals dat in religie wordt gepropageerd met geschriften die niet meer geüpdatete worden, staat op gespannen voet met de enorme vooruitgang die we geboekt hebben met een inductieve aanpak. Religie heeft niet kunnen voorkomen dat geboortegolven een slachtpartij werden, omdat baby’s onnodig stierven bij gebrek aan medische kennis. Alles bij elkaar heeft Peterson mij niet kunnen overtuigen van de noodzaak van religie als bron van ethisch handelen. Het standpunt van Harris dat compleet normale mensen na bekering de meest afschuwelijke daden kunnen plegen, omdat het geschrift dit voorschrijft, verklaart zijn aversie. Dit betekent echter niet dat de Koran of de Bijbel automatisch mensen converteert tot moordenaars die het geloof met geweld verspreiden. Aangezien de meerderheid zich helemaal niet bezighoudt met dit soort praktijken, is het duidelijk dat zijn vrees van beperkte waarde is. Er is zowel goed als wel kwaad in religie te vinden en beiden zijn meer correlatief dan causaal. Het betekent dat we ethische richtlijnen in andere bronnen moeten vinden.

Deugden, zeden en archetypen

Aan het begin van het debat, maakte Harris de opmerking dat hij zich bezighoudt met well-being, het welbevinden van de mens. Het was een openbaring voor mij, omdat ik hem associeerde met antireligieus, hetgeen ik vooral zie als mijn gebrek. Anti betekent dus niet automatisch dat je ook niet ergens voor kunt zijn en laat welbevinden nu voor mij core-business zijn. Peterson stelt dat de verhalen uit grote religieuze werken de mens kan bevangen, veel meer dan de ratio en wetenschap. Er is volgens hem een reden waarom de grote religies zolang standhouden. Ze raken mensen die op zoek zijn naar geïdealiseerde rolmodellen, archetypes, gefundeerd in universele wijsheden. Ze geven richting aan het leven dat je zou moeten leiden, wat uit zou moeten monden in beter welbevinden. Het welbevinden kent vanuit de psychologie verschillende varianten zoals evaluatief, hedonistisch en eudaimonisch. Als het draait om ethiek dan past dat het best bij eudaimonie, zoals voorgesteld door de Griekse wijsgeren. Het verwonderde mij dat dit klassieke werk nagenoeg onbesproken bleef tijdens het debat. Het was Socrates die zich afvroeg wat er overbleef van de moraal als je onzichtbaar kunt worden. Aristoteles definieerde het goede leven als de optelsom van goed (ethisch) handelen en leven naar deugden. Plato beschreef vier deugden, de christenen namen deze over en voegden er in een later stadium drie aan toe, terwijl men in de Japanse krijgskunst er 10 hanteert. Deugden zijn waarden zoals eerlijkheid of onbaatzuchtigheid die eerder inspireren dan afgunst oproepen. Het goede leven is het gevolg van handelen in de geest van deze deugden, ook wel bekend als zedelijk. Ze kosten doorgaans ook meer moeite dan hedonistisch handelen. Ze ontlenen hun bestaansrecht echter niet aan religie en dat blijkt ook uit een lexicale analyse van belangrijke filosofische, psychologische en religieuze werken, maar ook uit de veel luchtigere popcultuur zoals uitingen op Hallmark briefkaarten, in Pokémon, graffiti, etc. Onderzoek heeft geleid tot een selectie van 24 zeden verdeeld over 6 deugden. Handelen naar een subset van deze 24 zeden leidt consistent tot een hoger psychologisch welbevinden en motivatie. Het betekent concreet dat je je eigen archetype kunt samenstellen, zonder dat je een moet adopteren dat je ideaal slechts ten dele dekt. Laat staan dat je je daarvoor een complete religie moet aanmeten.

Conclusie

Het is ontzettend prettig om een debat te zien, waarin deelnemers van elkaar willen leren en daar ook de tijd voor uittrekken. Hoewel er ongetwijfeld kampen zijn in de toeschouwers, koersten de debaters vastberaden op waarheidsvinding af, door te verdiepen in andermans uitspraken in plaats van uit te gaan van de slechtste interpretatie die je kunt verzinnen. De heren hadden mede daardoor meer overeenkomsten dan verschillen in hun standpunten en dit stuk is zeker geen kritiek op Jordan Peterson of Sam Harris, aangezien ik simpelweg te weinig weet van deze heren. Hoewel ik om verschillende redenen genoten heb van het debat, vond ik het weinig bevredigend aangezien de belangrijkste vraag onbeantwoord bleven. Het is om die reden dat ik besloten heb dit artikel te schrijven, zodat ik het kan adresseren vanuit mijn eigen expertise. Het is, zoals ik beschreven heb, mogelijk om vanuit wetenschap kwaad te definieren als het inperken van basisbehoeften en goed als het handelen naar deugden. Dat biedt een moreel fundament zonder gebruik te maken van religie en hiermee heb ik de kernvraag of religie noodzakelijk is voor ethisch handelen, in ieder geval voor mijzelf beantwoord.

Aanvullende notities:
  • Passage toegevoegd om uit te leggen hoe ik universeel kwaad definieer
  • Passages herschreven over hoe religie gefundeerd is in cultuur en met het verdwijnen van de cultuur ook het fundament weggeslagen is van religie, waarmee ik suggereer dat religie het product is van een cultuur en niet andersom
Geraadpleegde bronnen:
  • Peterson, Christopher; Seligman, Martin E. P. (2004). Character strengths and virtues: A handbook and classification. Oxford: Oxford University Press. ISBN 0-19-516701-5
  • Ryan, R. M. & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55, 68-78.