Select Page

Sommige veganisten vinden dat het eten van dieren moreel ontoelaatbaar is, omdat het niet nodig is om een wezen te laten lijden voor het voedsel van een ander. Hoewel dit sympathiek en intuïtief klinkt, heb ik nogal wat vragen over de consistentie en de praktische haalbaarheid van dit uitgangspunt.

Wat is lijden?
Als wij andersoortige wezens niet onnodig mogen laten lijden, dan is het noodzakelijk om lijden te definiëren en meer te begrijpen van de wijze waarop dit wordt vastgesteld. Dat blijkt niet zo heel gemakkelijk, omdat wij geen gevoelens of gedachten van andere mensen objectief kunnen meten. Ook kan men niet objectief de mate van pijn of lijden vaststellen van anderen. De wijze waarmee we lijden vaststellen, is dezelfde als hoe we een persoonlijkheid in kaart brengen. Het is namelijk op basis van observaties van gedrag, die we vertalen naar ons eigen gedrag, onze gedachten en gevoelens. We nemen vervolgens aan dat de ander hetzelfde ervaart, terwijl we weten dat de verschillen enorm kunnen zijn. Daar waar mensen zeggen ondragelijk te lijden, blijken anderen die hetzelfde lot ondergaan, het niet eens op te merken. Als we het binnen onze eigen soort niet eens objectief kunnen, is het lastig om het te extrapoleren naar andere soorten.
Antropocentrische sentiëntie
Aangezien lijden een subjectieve ervaring is, gaat men uit naar een meer objectief vast te stellen verschil, namelijk het centraal zenuwstelsel. Mensen en dieren hebben een centraal zenuwstelsel en omdat deze een belangrijke rol speelt in gevoelens, gaat men er vanuit dat planten die geen centraal zenuwstelsel bezitten ook niet sentiënt zijn. Dit argument klinkt logisch, maar is veel minder stevig dan het lijkt. Op basis van deze logica zou een plant namelijk ook niet kunnen eten, aangezien het niet over een mond beschikt. Het zou ook geen vocht kunnen laten circuleren, aangezien planten niet over een hartspier beschikken. Beide standpunten zijn onhoudbaar en het verraadt een antropocentrische visie. Dit komt mede omdat de neurofysiologie van pijn en emotie zo slecht begrepen is. Wij kunnen niet vaststellen of mensen, dieren of planten lijden. Uitspraken over mensen zijn dan nog het meest betrouwbaar, omdat zij in ieder geval nog dezelfde anatomie delen. De rest is pure speculatie.

Wij kunnen lijden niet meten, we kunnen het alleen vermoeden op basis van gedrag.

Gedrag als uitgangspunt
Als we het lijden niet kunnen meten en antropocentrische argumenten geen duidelijke richting kunnen geven, blijft gedrag over. Wij vermoeden lijden bij anderen door gedrag wat we waarnemen. Ineenkrimpen, geluiden die gemaakt worden, paniekerige bewegingen, agressief of verdedigend gedrag, de reactie van omstanders, etc. Dat zien we bij andere mensen, maar ook bij dieren. We ervaren gelijkenis en daarom claimen we causaliteit. Betekent het dat als we het niet zien, dat iemand niet kan lijden? De uitdrukking ‘lijden in stilte’ geeft hierop antwoord. Het gegeven dat we het niet aanschouwen, wil niet zeggen dat men niet lijdt. Dat argument is belangrijk, aangezien planten hetzelfde maar nagenoeg onzichtbaar gedrag vertonen. Planten zullen zichzelf verdedigen als ze aangevallen worden. Ze maken vaak voor de mens onhoorbare hoge geluiden als ze worden aangevreten en ze waarschuwen andere planten die vervolgens hun verdedigingsmechanismen activeren. Op basis van gedrag wordt de suggestie gewekt, dat ook planten het lijden van zichzelf en soortgenoten willen voorkomen, niet anders dan bij dieren. Het zijn signalen van zelfpreservatie, is dat niet genoeg?
Het kwantiteitsargument
Als alle wezens lijden dan kan men tot het argument komen dat door planten te eten, men het lijden minimaliseert. Dieren eten immers planten en als de mens dieren eet, dan lijden zowel dieren als planten. De vraag die deze stelling opwerpt is natuurlijk of een kwantiteitsargument houdbaar is. Als er twee mensen dreigen te sterven door nierfalen en men zou een gezond persoon vinden die toevalligerwijs een geschikte donor is voor beiden, zou het kwantiteitsargument dan ook opgaan? Men kan immers het leven van twee anderen redden door er een op te offeren, naast de andere organen die deze donor kan bieden. Waarom zou het individu met de twee gezonde nieren minder recht hebben om te leven dan de twee anderen? Waarom trekt juist hij aan het kortste eind? Diegene die zijn leven moet opofferen hecht bijzonder weinig waarde aan het kwantiteitsargument, vermoed ik. Als het totaal lijden op deze planeet voor alle wezens het einddoel is, dan is het minderen van het aantal mensen goed te verdedigen, veganisten incluis.

Wat maakt het leven van een veganist meer waard dan van een plant?

Antropocentrische verlichting
In mijn discussies met veganisten verneem ik vaak dat het niet draait om empathie, maar om het idee dat een beschaafd wezen nu eenmaal streeft naar het verminderen van lijden. Men is ervan overtuigd dat veganisme, de enige ethische optie is. Het probleem is echter dat dit meer lijkt op zelfrechtvaardiging dan een oprecht argument. Het is heel duidelijk dat men dier prevaleert boven plant en mens boven dier. Ook hier zien we dat het kwantiteitsargument met de voeten getreden wordt en zelfpreservatie prevaleert, evenals de voorkeur van levensvormen die meer op ons lijken. Het is namelijk een gegeven dat mensen een sterke voorkeur hebben op basis van genetische- en culturele verwantschap. In de platste vorm leidt dat tot uitspraken als ‘Eigen volk eerst!’. De reden dat we geen problemen hebben met het eten van planten lijkt vooral te liggen in het gegeven dat we hun gedrag niet herkennen. Ze lijken minder op ons dan dieren en gedragen zich anders, waardoor de empathische impuls niet geactiveerd wordt. Het verlichte gedachtengoed is veel meer instinctief gedreven dan veganisten lijken toe te geven. Het lijkt vooral een diepgewortelde vorm van verkapte empathie.
Ethiek versus empathie
Er is op zich geen probleem met gedreven worden door empathie, maar aangezien men soms een zuiver ethische motivatie opwerpt, is het goed om deze te scheiden door middel van een voorbeeld. Stel jouw dochter heeft een orgaandonor nodig dan vind je mogelijk dat zij vooraan de donorlijst mag staan, ongeacht of anderen zieker zijn. Dat komt omdat je meer gevoel hebt bij jouw kind dan met de rest. Het is echter ethisch onjuist om die eerste plaats plek te claimen. De drang om voor te dringen komt voort uit empathie, de reden waarom het niet mag is ethisch van aard. Dat maakt het verschil en vegetariers beweren soms dat veganisme ethisch de enige optie is, terwijl ik stel dat het vooral ingegeven is door het gegeven dat dieren gewoon schattiger zijn. Dat maakt het dus vooral empathisch en niet ethisch gedreven. Van mij mag allebei, maar ik wil het voor de zuiverheid wel scheiden.
Conclusie
Als beschaafd wezen is het streven naar minder lijden, vooral van levensvormen die zichzelf niet kunnen verdedigen, een sympathiek uitgangspunt. Dat men daarvoor plantaardig voedsel boven dierlijke producten dient te kiezen is gebaseerd op het idee dat planten niet kunnen lijden, maar het gedrag suggereert dat zij duidelijk streven naar zelfpreservatie. Het uit zich alleen anders dan bij zoogdieren, maar dat maakt het niet per definitie minder. Kennis hierover leidt bij veganisten doorgaans tot onverschilligheid over dit gegeven en het tegenargument dat men toch moet eten om te leven. Het suggereert dat de voorkeur voor levensvormen die op ons lijken, de boventoon voert en niet zozeer een morele superioriteit voor het minderen van lijden.

Aanvullende notities:

  • 5 april 2018: Deze post heeft geleid tot maandenlange weinig constructieve discussies op sociale media en een verslag met reflecties tref je in een nieuwe post ‘Middeleeuws debatteren met veganisten over ethiek.
  • 8 jan 2017: Na een uitgebreide discussie op sociale media is duidelijk geworden dat er geen tegenargumenten zijn, die niet al geadresseerd zijn in het artikel zelf. Er waren wel vragen over het begrip ‘verkapte empathie’ en om die reden heb ik een alinea ‘ethiek versus empathie’ toegevoegd om dat te verduidelijken. Hopelijk valt de conclusie dan ook beter.

Geraadpleegde bronnen:

  • Baluska F (2005), Volkmann D and Menzel D, Plant synapses: actin-based domains for cell-to-cell communication. Trends Plant Sci 10:106–111 (2005)
  • Brenner ED (2006), Stahlberg R, Mancuso S, et al. Plant neurobiology: an integrated view of plant signaling. Trends in plant science, Volume 11, Issue 8, p413–419, August 2006
  • Farmer EE (1990), Ryan CA. Interplant communication: airborne methyl jasmonate induces synthesis of proteinase inhibitors in plant leaves. vol. 87 no. 19, 7713–7716
  • Friedl P (2004), Storim J, Diversity in immune-cell interactions:states and functions of the immunological synapse. Trends Cell Biol 14:557–567 (2004).
  • Fowler JH (2010), Settle JE, Christakis NA. Correlated genotypes in friendship networks. PNAS February 1, 2011 vol. 108 no. 5
  • Johnson KJ (2005), Fredrickson BL. We all look the same to me”: positive emotions eliminate the own-race in face recognition. Psychol Sci. 2005 Nov;16(11):875-81.
  • Melzack R (1965) & Wall PD. Pain mechanisms: A new theory. Science, 150, 971-979.
  • Mills, J (1958). Changes in moral attitudes following temptation.Journal of Personality, 26(4), 517-53
  • Tsang JA (2002) Moral Rationalization and the Integration of Situational Factors and Psychological Processes in Immoral Behavior. Review of General Psychology 2002, Vol. 6, No. 1, 25–50

Previous article